Door alle wantoestanden binnen de fabrieken tijdens de industriële revolutie ontwikkelde zich in 1874 een belangrijke wetswijziging. Deze wetswijziging werd voorgesteld door Samuel van Houten, een Nederlands liberaal politicus, waarnaar de wet vernoemd werd.
Het Kinderwetje van Van Houten, officieel de ‘Wet houdende maatregelen tot het tegengaan van overmatigen arbeid en verwaarlozing van kinderen’ genoemd, verbood de fabrikanten om kinderen jonger dan twaalf jaar in de fabrieken te laten werken. Helaas gebeurde er na het ingaan van deze wetswijziging in eerste instantie weinig. Vele kinderen bleven gewoonweg werken omdat hun ouders het financieel niet op konden brengen om de kinderen naar school te sturen. De echte ommekeer kwam pas jaren later, toen er controleurs ingezet werden om te inspecteren of de fabrieken jonge kinderen in dienst hadden. Zo ontstond in feite de eerste arbeidsinspectie. Kwam deze inspectiedienst erachter dat een fabriek jonge kinderen in dienst had, dan werd de baas van de fabriek een zeer grote geldboete opgelegd. Dit om te voorkomen dat een fabriekseigenaar nogmaals in de fout zou gaan.
Uiteraard kunnen dergelijke grote wetswijzigingen doorgaans niet plotsklaps hun uitwerking hebben. Een groot probleem was immers de macht die de ouders op de kinderen hadden en de nood aan extra inkomen. Het was dan ook door een aanvullende wet waardoor het Kinderwetje van Van Houten pas echt zijn volledige uitwerking had. De kinderwetten uit 1901, opgesteld door Cort van der Linden, stelden namelijk vast dat kinderen van zes tot twaalf jaar leerplicht hadden. Hiermee werd ouders verplicht hun kroost onderwijs te laten volgen, minimaal tot het twaalfde levensjaar.
Wanneer een kind zes jaar oud werd diende deze bij aanvang van het schooljaar deel te nemen aan de lessen. Er waren enkele uitzonderingen mogelijk op deze leerplichtwet. Boerenkinderen bijvoorbeeld, mochten tijdens de oogsttijd het gezin wel ondersteunen, en het werd de dochters binnen een gezin toegestaan om het gezin te helpen verzorgen wanneer dit nodig was.
Het is doordat de leerplichtwet een extra toevoeging had, dat deze door diverse Kamerleden werd geaccepteerd. Naast normaal onderwijs kende de wet namelijk ook het huisonderwijs. Dit kwam in die tijd voornamelijk voor binnen adellijke families. Mits dat onderwijs door een bevoegde onderwijzer werd gegeven, werd dit toegestaan binnen de leerplichtwet. Was dit niet in de wet opgenomen, dan had dit wellicht verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor het ontstaan van de leerplichtwet.