Dat de negentiende eeuw en de industriële revolutie tot allerhande ontwikkelingen en gebeurtenissen hebben geleid mag inmiddels duidelijk zijn. Toch zetten we deze nog even op een rijtje, om zo een duidelijk overzicht te krijgen van alles wat er in deze exceptionele en toonaangevende tijd gebeurde.
Er ontstond een zeer materialistische levensbeschouwing. Men ging sterk geloven in vooruitgang en ging zaken beoordelen op nut en bruikbaarheid. Het ontstaan van de bureaucratie kwam voort uit de ontwikkeling van deze burgerlijke levensvormen en deze kijk op de wereld.
Het concept van de homo oeconomicus deed zijn intrede. Dit concept ondersteunde het beeld waarbij de mens in eerste plaats een economisch karakter heeft. Dit wil zeggen dat zij voornamelijk gericht zijn op het bevredigen van de behoeften. Dit doet men met een rationele, logische en efficiënte methode. Deze theorie is sterk te associëren met economisch liberalistische en kapitalistische veronderstellingen, welke ervan uitgaan dat berekende individuen de beste sociaaleconomische organisatie teweegbrengen door behoeftebevrediging.
De industriële revolutie zorgde tevens voor het ontstaan van verschillende grondwetten in diverse landen. Zo had in 1810 nog slechts een klein deel van de Europese landen een grondwet, terwijl rond 1870 enkel het Osmaanse Rijk, Monaco en Rusland nog niet in het bezit waren van een dergelijke grondwet. De grondbeginselen van de Verlichting waren rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Deze werden in deze periode verankerd in de grondwetten, welke het fundament hebben gevormd voor de rechtsstaat zoals we deze in het hedendaagse systeem kennen.
De opkomst van verschillende internationale organisaties is waar te nemen vanaf 1850. Denk hierbij aan de Wereldpostunie, de Internationale Telecommunicatie-unie, de Internationale Rijnvaartakte van Mannheim en het Internationale Rode Kruis. Door deze organisaties wordt voorzien in de behoefte tot het oplossen van conflicten en het aanwenden van vastgestelde regels rondom het internationaal gewoonterecht.
Op nationaal vlak werd Nederland een eenheidsstaat, waarbij oude provincies gehandhaafd bleven en Noord-Brabant en Limburg ook de status van provincie kregen. De ‘heerlijke rechten’ werden afgeschaft, waardoor het verschil tussen platteland en stad verdween in het bestuur; gemeenten werden geboren. Dit hield vervolgens ook in dat de rechtspraak vanaf dat moment landelijk en uniform geregeld werd.
Vanaf 1817 werden de eerste spaarbanken opgericht. De aftrap van de allereerste bank bevond zich in Workum in Friesland, waarna later ook spaarbanken opgericht werden op gemeentelijk initiatief. De bank welke alle andere spaarbanken ten slotte overschaduwde was de Rijkspostspaarbank, opgericht in 1881. Bankbiljetten burgerden daarna in rap tempo in als betaalmiddel, wat het uitwisselen van diensten en goederen vereenvoudigde.